Circus approximans (Peale, 1848)
Orde | Familie | Genus |
Accipitriformes | Accipitridae | Circus |
Swamp Harrier | Busard de Gould | ||
Sumpfweihe | Albanella australiana | ||
Blotniak moczarowy | Tartaranhão dos pauis do pacífico | ||
Australisk kärrhök | Aguilucho Lagunero del Pacífico | ||
Australsk Rørhøg | Болотый лунь |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
Populatie trend van deze soort is stabiel. |
Circus approximans heeft 2 ondersoorten: - Circus approximans approximans Circus approximans approximans (approximans) Circus approximans approximans (wolfi) - Circus approximans gouldi |
Afmetingen en gewichten: Lengte : 50 - 58 cm Spanwijdte : 120 - 145 cm Gewicht : (M) circa 580 gram / (V) circa 1100 gram |
Kenmerken: De Australische bruinekiekendief is een zeer grote en krachtige roofvogel en vertoont, net als andere kiekendieven, een uitgesproken seksueel dimorfisme qua grootte en kleuring. Mannetjes van de nominaatvorm zijn bruin aan de bovenzijde met lichte, roodachtige veerranden. Het hoofd en de nek zijn iets lichter dan de rug en gestreept. Zowel de handvleugels als de bedieningsveren zijn grijs uitgewassen en hebben een dunne, zwarte band. De onderkant van de hand- en armvleugels vertoont een vergelijkbaar, lichter kleurenpatroon, maar met een wit gebied aan de basis van de handvleugels. De buik en borst zijn wit of crème bij de man; Ze hebben een roodachtige streep, die dichter wordt naar de keel en borst, maar verliest naar de witte staart. De vrouwtjes vertonen een zeer vergelijkbaar verenkleedpatroon. Over het algemeen zijn ze echter donkerder van kleur: banden vallen duidelijk op en de bovenzijde is donkerbruiner. Het uitgewassen grijs van het mannetje is nogal grijsbruin bij het vrouwtje; Bovendien is de onderkant veel dichter en meer continu onderbroken. De bruine kiekendief heeft een gezichtssluier die typisch is voor kiekendieven, die zich onderscheidt van de rest van het hoofd- en keelkleed vanwege zijn donkerbruine kleur en een krans van lichte veren. De poten van volwassen vogels zijn geel, net als de wasachtige huid en donkere kringen onder de ogen; Sommige mannelijke vogels vertonen echter ook een oranje kleuring op de poten. |
Vlucht: Kenmerkend voor de Australische bruinekiekendief zijn kalme, krachtige vleugelslagen, die herhaaldelijk worden onderbroken door fasen van glijdende vlucht. Tegelijkertijd bezetten de vleugels van de bruine kiekendief de V-positie die typerend is voor alle vogels van dit geslacht. Soms zwaait of kantelt hij naar de zijkant tijdens het glijden, vaak laat de bruine kiekendief ook zijn poten tijdens de vlucht naar beneden hangen. |
Habitat: De Australische bruinekiekendief geeft de voorkeur moerassen, kwelders, uiterwaarden en rijstvelden. In het droge Australische binnenland is het ook te vinden in de buurt van waterboringen. In principe jaagt het echter in alle vormen van open landschap; schapenweiden zijn een drukbezochte habitat geworden in Nieuw-Zeeland. Heide, landschappen met verspreide bomen en graanvelden dienen ook als jachtgebied voor de bruine kiekendief. De bruine kiekendief komt voor vanaf de kust tot hoogtes van 1200 meter in Australië, 1700 meter in Nieuw-Zeeland en 3800 meter in Nieuw-Guinea. |
Geluid: Klik hier voor afspelen geluidsfragment (© Ramit Singal). |
Voedsel: Het voedsel van de Australische bruinekiekendief is sterk gebaseerd op het betreffende aanbod. Terwijl aas het grootste deel (in de zin van biomassa) van het dieet uitmaakt in de herfst, winter en lente, overheerst levend voedsel in de zomer, omdat het aanbod van insecten, kleine vogels en konijnen het grootst is in deze tijd van het jaar. Onder de prooien vormen zoogdieren, vooral konijnen en egels, het grootste aandeel (ongeveer 45%). Op de tweede plaats staan vogels (ca. 36%), vooral zangvogels, gevolgd door insecten (ca. 8%), eieren, meestal van grondnesters (ca. 5%), en waterdieren (ca. 5%). Bruine kiekendieven bij de kust passen zich aan hun omgeving aan. Naast jonge kleine pinguïns (Eudyptula minor) jagen ze bijvoorbeeld ook op vis of schaaldieren. |
Voortplanting: Australische bruinekiekendieven vormen alleen paren tijdens het broedseizoen, buiten het broedseizoen leven de vogels als solitaire dieren. De balts wordt geïnitieerd door het mannetje door op te stijgen naar een grote hoogte en daar te cirkelen. Daarna volgen golfachtige vliegbewegingen met overdreven vleugelslagen, waarbij het mannetje eerst valt en dan weer steil omhoog schiet. Het mannetje bouwt een eenvoudige nestplaats waar hij een prooi biedt aan het hofgemaakte vrouwtje. Deze partnerschapsvoeding duurt tot de eieren eind oktober worden gelegd. Het nest bestaat uit gras, riet en soms kleine stokjes. Het broedseizoen is tussen september en februari, wat iets later is dan de meeste andere roofvogels in de regio, met het belangrijkste broedseizoen tussen oktober en december. In noordelijke gebieden of tijdens droogte beginnen bruine kiekendieven meestal eerder te broeden dan elders. Het legsel bestaat uit één tot zeven eieren. De kuikens komen na 31-34 dagen uit en hebben dan ongeveer 43-46 dagen nodig om uit te vliegen. Tijdens deze periode verhoogt het mannetje zijn voedselvoorraden. Vier tot zes weken na het uitkomen van de jongen begint het vrouwtje ook weer met jagen. De afhankelijkheid van de ouders na het uitvliegen duurt tussen de vier en zes weken voordat de jonge vogels volledig onafhankelijk zijn geworden. |
Overige: |
Aanwezig (inheems) - Extant (resident): Fiji; Indonesië; Indonesië; Indonesië Aanwezig (broedgebied) - Extant (breeding): Australië; Nieuw-Caledonië; Nieuw-Zeeland; Papoea-Nieuw-Guinea; Tonga; Vanuatu; Wallis en Futuna Aanwezig & geïntroduceerd (broedgebied) - Extant & Introduced (breeding): Frans-Polynesië |