Circaetus fasciolatus (Kaup, 1850)
Orde | Familie | Genus |
Accipitriformes | Accipitridae | Circaetus |
Southern banded snake-eagle | Circaète barré | ||
Braune Schlangenadler | Biancone fasciato | ||
Gadozer krótkoskrzydly | Águia cobreira barrada | ||
kustormörn | Culebrera Barreada | ||
Båndslangeørn | Серогрудый змееяд |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
De populatie trend van deze soort loopt terug. Er leven naar schatting 670 tot 2.000 volwassen exemplaren in het wild. |
Circaetus fasciolatus heeft geen ondersoorten (monotypisch). |
Afmetingen en gewichten: Lengte : 54 - 60 cm Spanwijdte : 119 - 128 cm Gewicht : (M) circa 900 - 960 gram / (V) circa 990 - 1100 gram |
Kenmerken: De grijze slangenarend is 60 cm lang, een relatief kleine arend met horizontaal gestreepte borst en buik en drie witte dwarsstrepen op de betrekkelijk lange staart. De bovendelen zijn donkerbruin en het "gezicht" is grijs. De ogen zijn crème of lichtgeel, de poten zijn geel, de snavel is zwart aan de scherpe punt en de washuid geel. De vogel lijkt op de kleine grijze slangenarend, maar die heeft een kortere staart met maar één dwarsstreep. Jonge vogels hebben een donkerbruine bovenzijde, een bleke onderkant en donkere strepen op het gezicht, de nek en de bovendelen van de borst. De strepen aan de onderkant van de staart zijn smaller en liggen verder uit elkaar. De flanken en dijen zijn voorzien van een bruin netvormig patroon. |
Vlucht: De nogal schuwe grijze slangenarend jaagt vanaf een baars boven de boomtop. |
Habitat: Het leefgebied van de grijze slangenarend bestaat uit dichte bossen langs rivieren, maar ook wel in aangrenzend bewoond gebied of in ondergelopen gebied en moerassen. Het wordt voornamelijk aangetroffen in de laaglanden nabij de kust tot een hoogte van ongeveer 1500 meter boven zeeniveau. De vogel is merendeels standvogel. |
Geluid: Klik hier voor afspelen geluidsfragment (© Lynette Rudman). |
Voedsel: De grijze slangenarend voedt zich voornamelijk met kleine slangen en hagedissen, ook enkele knaagdieren, amfibieën, geleedpotigen en vogels. |
Voortplanting: Het broedseizoen duurt van juli tot november. Het vrij lichte nest bestaat uit takken en twijgen en is bedekt met bladeren. De grootte is ongeveer 60 cm in diameter en de diepte is ongeveer 30 cm. Het ligt op een grote, ongeveer 7 tot 10 m hoge takkenvork in een boom, bedekt met klimplanten. Het enkele ei is (groenachtig) wit en roodbruin gestreept. Van grijze slangenarenden wordt aangenomen dat ze op vierjarige leeftijd geslachtsrijp zijn en voor het eerst gaan broeden. |
Overige: Tot de jaren 1980 werd de grijze slangenarend beschouwd als enigszins wijdverspreid in Kenia, Tanzania en Mozambique, maar vanwege het verlies van kustbossen en het daaruit voortvloeiende gefragmenteerde bereik, nemen de populatieaantallen nu af. Omdat het vrij verborgen leeft, kan er geen betrouwbare informatie worden gegeven over de aantallen. |