Bubo bengalensis (Franklin, 1831)
Orde | Familie | Genus |
Strigiformes | Strigidae | Bubo |
Rock Eagle-owl | Grand-duc indien | ||
Bengalenuhu | Gufo reale indiano | ||
Puchacz indyjski | Bufo de bengala | ||
Klippuv | Búho Bengalí | ||
Bengalhornugle | Бенгальский филин |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
De populatie trend van deze soort is stabiel. |
Bubo bengalensis heeft geen ondersoorten (monotypisch). |
Afmetingen en gewichten: Lengte : 50 - 57 cm Spanwijdte : circa 150 cm Gewicht : circa 1100 gram |
Kenmerken: De gezichtsschijf van de Bengaalse oehoe is grijsbruin, met een prominente zwartachtige rand. De wenkbrauwen beginnen witachtig in het midden van het gezicht en veranderen in een zwartachtige lijn op een punt net boven het midden van elk oog, en gaan dan verder tot aan de donkere oorbosjes. Het voorhoofd is grijsbruin, met kleine zwartachtige vlekjes, die naar de kruin toe in aantal toenemen, waardoor het een donker aanzien krijgt. Ogen zijn oranjegeel tot oranjerood, en de snavel groenachtig hoorn tot leisteenzwart. De kin en keel zijn wit. De bovenkant is geelbruin, gevlekt en zwartachtig bruin gestreept. Er is vaak een witachtige balk over de schouder. Vleugel- en staartveren zijn geelbruin, gestreept met zwartachtig bruin. De onderste delen zijn grijsbruin en worden witachtig naar het midden toe. De bovenborst heeft kleine, donkere strepen, terwijl de rest van de buik fijne strepen en vage dwarsbalken heeft, die naar de buik zwakker worden. Poten en klauwen zijn bevederd, de buitenste gewrichten van de tenen zijn kaal en hebben een groenachtig leisteenkleur. De klauwen zijn donker zwart. |
Vlucht: |
Habitat: Rotsachtige heuvels met struiken, aarden oevers, bebost graafschap met ravijnen, halfwoestijnen met rotsen en struiken. Het is bekend dat ze in oude mangoboomgaarden wonen die dicht bij de menselijke populaties liggen. |
Geluid: Klik hier voor afspelen geluidsfragment (© Frank Lambert). |
Voedsel: Bengaalse oehoe's jagen meestal vanaf een baars, maar zullen ook lage foeragerende vluchten maken om op prooien te duiken. Ze jagen voornamelijk op ratten en muizen, maar nemen ook vogels mee tot de grootte van pauw. Ze eten ook reptielen, kikkers, krabben en grote insecten. |
Voortplanting: Over het algemeen broedt de Bengaalse oehoe van februari tot april, maar dit kan lokaal variëren tussen oktober en mei. Het nest is meestal een ondiep schraapsel op kale aarde. Dit kan zijn op een beschermde rotsrichel, rivieroever of een uitsparing in een klif in een ravijn. Het is ook bekend dat ze op de grond onder een struik of tussen rotsen op een helling nestelen. Er worden 2 to 4 witte eieren gelegd, die gedurende 35 dagen door het vrouwtje worden geïncubeerd. |
Overige: |