Strix uralensis (Pallas, 1771)
Orde | Familie | Genus |
Strigiformes | Strigidae | Strix |
Ural Owl | Chouette de l'Oural | ||
Habichtskauz | Allocco degli Urali | ||
Puszczyk uralski | Coruja-uralense | ||
Slaguggla | Cárabo Uralense | ||
Slagugle | Длиннохвостая неясыть |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
De populatie trend van deze soort is stabiel. Er leven naar schatting 640.000 tot 1.052.000 volwassen exemplaren in het wild. |
Strix uralensis heeft 8 ondersoorten: - Strix uralensis fuscescens - Strix uralensis [hondoensis of momiyamae] - Strix uralensis japonica - Strix uralensis liturata - Strix uralensis macroura - Strix uralensis [nikolskii of daurica] - Strix uralensis uralensis - Strix uralensis yenisseensis |
Afmetingen en gewichten: Lengte : circa 50 - 62 cm Spanwijdte : 124 - 134 cm Gewicht : (M) 500 - 950 gram / (V) 570 - 1300 gram |
Kenmerken: De Oeraluil is groter en heeft een langere staart dan de bosuil; grote lichtgrijze of bruinachtige gezichtssluier, ronde kop. Verenkleed lichtgrijs met duidelijke, bruinzwarte lengtestrepen. Vleugels en staart sterk gebandeerd. Snavel geel, nagels geelbruin met donkerbruine punten, ogen relatief klein, iris zwartbruin. Geslachten gelijk gekleurd, vrouwtje iets zwaarder. |
Vlucht: Vliegbeeld met relatief lange, wigvormige afgeronde staart; vleugels en staart duidelijk dwars gebandeerd. |
Habitat: De Oeraluil is niet gebonden aan specifieke bostypen. Ze bevinden zich vaak aan de rand van open plekken, in kaalkap- of heidegebieden. Stilstaand of langzaam stromend water maakt ook deel uit van de voorkeursinventaris. Naast de aanwezigheid van open gebieden met een goed aanbod van kleine zoogdieren, zijn voldoende nestmogelijkheden essentieel, of het nu gaat om natuurlijke grotten, nestkasten of oude roofvogelnesten. De soort bewoont geen dichte, aaneengesloten bossen en steile hellingen worden vermeden. |
Geluid: Keffend 'waoe waoe' of 'krah'; mannetje in de paartijd 'hoeoe hoehoe'. Vrouwtje roept 'kreeh' of 'koewet'. |
Voedsel: De Oeraluil voedt zich met woelmuizen en spitsmuizen, maar ook andere kleine zoogdieren tot de grootte van een eekhoorn en vogels tot de grootte van een kraai of duif, amfibieën en insecten. |
Voortplanting: Benut grote, oude roofvogelhorsten, holten en nestkasten. Broedtijd maart - april. Grootte van het nest 3-4 eieren, broedduur 28 dagen, nestperiode 34-35 dagen. Vrouwtje broedt alleen, vanaf het eerste ei. Zij wordt door het mannetje verzorgd en begint pas zelf met jagen als de jongen op het punt van uitvliegen staan. Maar dikwijls verlaten de jongen al eerder het nest en zitten dan in de nabijheid op de takken. Niet zelden tuimelen ze naar beneden en zijn dan in gevaar. Met een week of zes zijn de jongen vliegvlug, maar worden nog enige tijd door de ouders gevoerd. |
Overige: Oeraluilen jagen 's nachts en in de schemering; zijn er echter jongen dan ook overdag. Zij jagen het liefst in het open veld en speuren naar prooi vanaf een verhoogde uitkijkplaats. Oeraluilen zijn niet schuw en ze laten mensen naderen tot op slechts weinige meters afstand. De paren blijven altijd bij elkaar, zijn trouw aan hun territorium en verlaten het ook 's winters meestal niet. |
Aanwezig (inheems) - Extant (resident): Albanië; Oostenrijk; Wit-Rusland; Bosnië-Herzegovina; Bulgarije; China; Kroatië; Tsjechië; Estland; Finland; Duitsland; Hongarije; Italië (Italië (vasteland)); Japan; Korea, Democratische Volksrepubliek; Korea, republiek van; Letland; Litouwen; Mongolië; Montenegro; Noord-Macedonië; Noorwegen; Polen; Roemenië; Russische Federatie (Oost-Aziatisch Rusland, Europees Rusland, Centraal-Aziatisch Rusland); Servië; Slowakije; Slovenië; Zweden; Oekraïne |