Phodilus badius (Horsfield, 1821)
Orde | Familie | Genus |
Strigiformes | Tytonidae | Phodilus |
Oriental Bay-owl | Phodile calong | ||
Maskeneule | Barbagianni baio | ||
Puchówka indyjska | Coruja-baia | ||
Orientmaskuggla | Lechuza Cornuda | ||
Asiatisk Maskeugle | Восточная масковая сипуха |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
De populatie trend van deze soort is stabiel. |
Phodilus badius heeft 4 ondersoorten: - Phodilus badius badius - Phodilus badius saturatus - Phodilus badius arixuthus - Phodilus badius parvus |
Afmetingen en gewichten: Lengte : 23 - 29 cm Spanwijdte : 172 - 235 cm Gewicht : 255 - 308 gram |
Kenmerken: De bruine uil (Phodilus badius) is een soort die behoort tot de Baai-uilen of Bruine uilen, een onderfamilie (Phodilinae) binnen de familie van de Kerkuilen (Tytonidae). Binnen dit genus wordt één soort geklasseerd. De Prigogine-uil (Tyto prigoginei) - door sommige systematici als Phodilus prigoginei gerangschikt - werd vroeger als een ondersoort beschouwd van P. badius. De gezichtsschijf is langwerpig en witachtig doorzichtig gekleurd, met een brede verticale kastanjebruine zone door elk oog. De veren van de rand zijn zwartachtig en kastanjebruin getipt. Het voorhoofd is V-vormig en bleek bruingrijs, waarbij het bovenste deel van de 'V' de kruin bereikt, waardoor het frontale schild een driehoekig aspect krijgt. Ogen zijn donkerbruin of bruinzwart en relatief groot. De oogleden zijn witachtig. De kruin en nek zijn kastanje, gespikkeld met zwarte en buffe schachtvlekken. De mantel en rug, naar de bovenstaartdekveren, is een lichtere kastanje, gespot met zwarte schachtstrepen, waarbij de veerbasis heldergeel is en elke mantelveer 2-3 zwarte vlekken op de schacht heeft. De staart is vos met een paar smalle donkere balken. De buitenste twee primaire vleugelveren (10e en 9e) hebben wit op de buitenste webben en zijn gestreept met zwarte of kastanjebruine randen. |
Vlucht: |
Habitat: De bruine uil is een echte nachtvogel en komt voor in Zuidoost-Azië en Indonesië. De soort heeft een hartvormige sluier met 'oorvormige' uitsteeksels. Een populatie van de soort (P. b. badius) op Samar (Filipijnen) stierf vermoedelijk uit in de 20e eeuw als gevolg van een bombardement in 1945. |
Geluid: Het geluid van de bruine uil is opmerkelijk, want ze schreeuwen niet alleen, maar maken hoge fluitliedjes. Hun liedjes bestaan doorgaans uit vier tot zeven melancholische fluittonen, die tussen de twee en acht seconden duren, en de toonhoogte stijgt lichtjes naar het einde toe. Klik hier voor afspelen geluidsfragment (© Paul Farrell). |
Voedsel: De bruine uil voedt zich met kleine zoogdieren, zoals vleermuizen, ratten en muizen, maar ook vogels, hagedissen, slangen, kikkers en grote insecten, vooral kevers, maar ook sprinkhanen. |
Voortplanting: Broeden van de periode maart tot mei in Sikkim, India; eieren gevonden oktober-december in Borneo en maart-juli op Java. |
Overige: |
Aanwezig (inheems) - Extant (resident): Bangladesh; Brunei Darussalam; Cambodja; China; Indië; Indonesië; Lao Democratische Volksrepubliek; Maleisië; Birma; Thailand; Vietnam Mogelijk uitgestorven - Possibly Extinct: Filippijnen Uitgestorven - Extinct: Singapore Aanwezig & Migrerend - Extant & Vagrant: Nepal |