Tyto multipunctata (Mathews, 1912)
Orde | Familie | Genus |
Strigiformes | Tytonidae | Tyto |
Lesser Sooty-Owl | Effraie piquetée | ||
Fleckenrußeule | Barbagianni fuligginoso minore | ||
plomykówka falista | |||
Mindre sottornuggla | Lechuza Moteada | ||
Plettet Slørugle | Малая пепельная сипуха |
DD | LC | NT | VU | EN | CR | EW | EX |
Onder andere trends, afmetingen en gewichten, habitat, uiterlijke kenmerken
De populatie trend van deze soort is stabiel. |
Tyto multipunctata heeft twee ondersoorten: - Tyto multipunctata multipunctata - Tyto multipunctata arfaki Tyto multipunctata arfaki (arfaki) Tyto multipunctata arfaki (perconfusa) |
Afmetingen en gewichten: Lengte : 31 - 38 cm Spanwijdte : 90 - 98 cm Gewicht : (M) 450 gram / (V) 540 gram |
Kenmerken: De kleine zwarte kerkuil is een kleine tot middelgrote, roetzwarte uil met zilverachtige onderdelen. Lijkt heel sterk op de grotere zwarte kerkuil. Het verenkleed is roetgrijs tot donker zilvergrijs. De onderkant van het lichaam is iets lichter. Het verenkleed heeft witte vlekken aan zowel de onderkant als de bovenkant van het lichaam. Het vertoont dus een gelijkenis met de zwarte kerkuil. Deze soort is echter iets groter en heeft een nog donkerder verenkleed. De kleine zwarte kerkuil heeft een opvallend korte staart, relatief grote ogen voor een kerkuil, met zwarte iris en de bek is bleek en hoornig. De gezichtssluier is gebroken wit. De geslachten zijn gelijk gekleurd maar het vrouwtje is doorgaans iets groter. |
Vlucht: Kleine zwarte kerkuilen jagen meestal vanaf een lage uitkijkpost en slaan hun prooi op de grond. |
Habitat: De kleine zwarte kerkuil is een uitsluitend nachtelijke vogel, die jaagt op kaalkapterreinen en dicht langs autowegen, maar kan ook opgemerkt worden in bossen. |
Geluid: Klik hier voor afspelen geluidsfragment (© Marc Anderson). |
Voedsel: De kleine zwarte kerkuil jaagt vooral op kleine knaagdieren en zoogdieren, maar neemt ook insecten en vogels als prooi. Ze jagen meestal vanop een lage uitkijkpost en nemen hun prooi op de grond. |
Voortplanting: Het seizoen kan zeer gevarieerd zijn en is vooral afhankelijk van regenval. De eieren kunnen in principe in elke maand gelegd worden, maar meeste broedwaarnemingen situeren zich van maart tot mei. De koppeltjes worden luidruchtiger bij het begin van het broedseizoen en laten zich horen met veelvuldige 'Bomb whistles'. Soms kan het voorvallen dat verschillende koppels op gehoorafstand van elkaar broeden en territoriaal bij elkaar uit de buurt blijven op basis van hun geroep. Het nest is meestal een diepe holte in een boom en het vrouwtje kan de nestplaats lang voor de eileg begint, reeds bezetten. Die nestholtes bevinden zich doorgaans op een grote hoogte boven de grond (tot 30 meter). De nestplaats wordt slechts één à twee keer per nacht, voor korte tijd verlaten. De territoria zijn vrij klein, slechts 50 hectare en sommige nesten liggen amper 400 meter uit elkaar. Gewoonlijk worden twee eieren gelegd, soms ook maar één. De broedtijd bedraagt ongeveer 42 dagen en de jonge uilen vertonen een donker, roetgrijze dons. Na ongeveer drie maanden kunnen de jongen uitvliegen, maar zijn nog sterk afhankelijk van de ouders. Bijgevolg blijven ze dan ook nog geruime weken in de buurt van het oude nest en worden nog verder gevoederd door de ouders. |
Overige: |