Broedcijfers:
Hoeveel jongen een individu tijdens zijn leven
grootbrengt, hangt af van de leeftijd waarop hij begint te broeden, het
aantal keren dat hij broedt en het aantal jongen dat hij grootbrengt bij
elke poging. Deze factoren variëren enorm bij roofvogels. Veel variatie
tussen soorten houdt weer verband met grootte.
Grote roofvogels leven
meestal langer, beginnen later te broeden, doen meer broedpogingen en
produceren per poging minder jongen dan de kleinere soorten. Een kleine
valk kan al beginnen te broeden als hij een jaar oud is, broedt zelden
meer dan vijf keer, maar kan zes jongen per jaar groot brengen.
Een grote arend of gier begint niet te broeden voor hij vier, vijf jaar oud
is, brengt zelden of nooit meer dan een jong tegelijk groot, maar de
langstlevende individuen broeden 20 jaar of langer. Beide levensstijlen
worden aangepast aan jaarlijkse fluctuaties in voedselaanbod, maar op
verschillende manieren.
De kortlevende soorten lopen een groot risico dat ze het volgende
broedseizoen niet halen, daarom moeten ze iedere mogelijkheid om te
broeden uitbuiten en zo veel mogelijk jongen grootbrengen. De ouders
zullen niet snel een broedpoging opgeven en sommige paren produceren een
tweede legsel als hun eerste poging van dat jaar mislukt.
De
meeste jongen zullen niet de broedrijpe leeftijd bereiken, daarom
investeren de ouders meer in de hoeveelheid jongen dan in de kwaliteit van
de zorg na het vliegvlug worden.
Grote roofvogels hebben een veel
grotere kans om tot het volgende broedseizoen te overleven en kunnen dus
gerust een jaar overslaan als de omstandigheden niet optimaal zijn.
Langlevende soorten zullen ook sneller een broedpoging opgeven als ze
verstoord worden en vaker helemaal niet met broeden beginnen dan de
kortlevende soorten. Broeden ze wel, dan brengen de grote roofvogels op
z’n hoogst een of twee jongen groot, die na het verlaten van het nest nog
maanden bij hun ouders blijven.
Mislukte broedsel en
verliezen:
Het totaal mislukken van een broedpoging kan al gebeuren
voor de eileg, maar ook daarna, tijdens het broeden of het verzorgen van
de nestjongen. Sommige paren verliezen slechts een deel van hunlegsel of
broedsel, waardoor het broedsucces vermindert. Gehele of gedeeltelijke
mislukkelingen zijn meestal te wijten aan voedseltekort, nestroof,
menslijk ingrijpen, pesticiden of ongelukken. De mate waarin deze factoren
meespelen, verschilt tussen de soorten en tussen de populaties van een
soort. In de ene populatie brengen veel paren hun jongen groot en komen
gedeeltelijke mislukkelingen weinig voor, in de andere is voortplanting te
gering om de populatie in stand te houden en zijn weinig paren succesvol.
Dergelijke populaties nemen ofwel af, of worden in stand gehouden de
immigratie van vogels uit gebieden waar het broeden wel succesvol is. Het
voedselaanbod is in alle stadia van de broedcyclus van grote invloed op
het broedsucces. Het is de uiteindelijke oorzaak waardoor er geen eieren
worden gelegd, het legsel in de steek wordt gelaten of onbewaakte jongen
verloren gaan als beide ouders jagen. Nestroof van de eieren of de
kuikens, komt ook bij goed gevoede paren voor, maar het veroorzaakt zelden
meer dan een paar procent van de mislukkingen. Grote roofvogels zijn
minder kwetsbaar voor rovers dan kleine, maar bij alle soorten hangt de
veiligheid van het broedsel grotendeels af van de plaats van het nest en
de aanwezigheid van de ouders. Mensen kunnen roofvogeleieren uit halen of
de jongen of volwassenen doden, of per ongeluk nesten verstoren bij de
houtkap, bij landbouwactiviteiten of recreatie.
Roofvogels die nestelen
in jachtterreinen worden soms zwaar vervolgd en veel van hun nesten worden
elk jaar vernietigd, terwijl ze in afgelegen gebieden ongestoord blijven.
Meestal zijn grote roofvogelsoorten gevoeliger voor verstoring dan kleine
en geen enkele soort zal gemakkelijk laten wegjagen als er jongen zijn.
Pesticiden zijn met name verantwoordelijk voor eiverlies door breuk en
dood van de embryo’s, in de zwaar besmette gebieden leiden ze vaak tot
totale mislukkelingen van het legsel.
De bestudering van welke diergroep dan ook begint met
onderscheiden van de soorten binnen die groep. Vooral bij het tellen van
roofvogels tijdens de trek luistert dit nauw, omdat veel van de
langstrekkende soorten erg op elkaar lijken. De verschillende
roofvogelfamilies worden onderscheiden aan de hand van hun grootte, vorm
of manier van vliegen. Het vaststellen de precieze soort is moeilijker,
vooral als de vogel slechts een silhouet in de verte is. Gelukkig hebben de meeste soorten unieke kenmerken wat betreft bouw, vliegbeeld of
tekening van hun verenkleed, zodat ze toch goed te herkennen zijn. Deze
kenmerken staan beschreven op deze Eaglewatch roofvogel website, die zelf
beginnelingen vrij snel wegwijs kunnen maken en zo bijdragen aan de
nauwkeurigheid van de telling. Toch blijven enkele soorten moeilijk te
benoemen, zelfs in de hand. Dit geldt vooral voor soorten met
verschillende ondersoorten of kleurfasen. De onderling verwantschap van de
roofvogels is nog niet helemaal duidelijk, omdat deze moeilijk is te
bepalen enkel op grond van grootte, bouw of kleur. De bouw van een vogel
wordt namelijk sterk beïnvloed door zijn leefgewoonten en omgeving,
waardoor niet-verwante soorten toch veel op elkaar kunnen lijken. Men
noemt dit convergente evolutie. Nieuwe biochemische technieken, waarmee
bepaalde enzymen of DNA volgordes van verschillende soorten kunnen worden
vergeleken, werpen nieuw licht op de verwantschap van roofvogels en de
loop van hun evolutie.
Broedgedrag:
In trekkende populaties begint het broedgedrag met de
aankomst van de vogels vanuit de wintergebieden. Als een paarlid in het
broedgebied overwintert, is het meestal het mannetje, misschien omdat hij
niet in staat is zich voort te planten als hij geen territorium heeft
verworven voor het volgende broedseizoen. Als beide partners in de lente
van elders komen, is het meestal het mannetje dat een territorium zoekt en
een partner aantrekt, soms echter arriveren beide partners op dezelfde
dag.
Net als bij andere vogels is het mannetje van trekkende soorten
trouwer aan de broedplaats dan het vrouwtje. In gebieden met minder
strenge winters blijven de broedparen het hele jaar in hun territorium. ’s
Winters kunnen sporadisch balts, nestbouw, prooioverdracht en paring
voorkomen, dit neemt toe in het voorjaar. De paarvorming kan op elk
tijdstip in de winter geschieden, maar is het meest waarschijnlijk in de
herfst en in het vroege voorjaar, als de immigranten aankomen om
broedparen te vormen met de vrijgezelle standvogels in het gebied.
Baltsgedrag Bestuderen Broedcijfer en balts Broedseizoen Houden Leren kennen Nestkasten Prepareren Sterfte Sperwers en valken Taxonomie Tellen Trek en migratie Vangen Valkerij Verzorging Voortplanting Wat zijn roofvogels Wat zijn uilen Wetgeving
Avaire goiter Avaire necropsie Chlamydia Clostridium DNA Ziek maken Trichomoniasis Vitamine A Ziekten Ziekteverwekkers