Het tellen van roofvogels en uilen:
Veel
onderzoeken meten de veranderingen in roofvogeldichtheid over een aantal
jaren of tussen woongebieden. Dit is vooral belangrijk na de sterke
terugval in aantal van sommige soorten sinds de jaren vijftig. Het kan
uiterst moeilijk zijn om het exacte aantal roofvogels vast te stellen in
een bepaald gebied. De gebruikelijke methode is om het aantal bebroede
nesten te tellen. Hoewel hierdoor het grote aantal niet broeders buiten
beschouwing blijft, kunnen wel veranderingen op lange termijn worden
vastgesteld. Voor een nauwkeurige dichtheidsbepaling moet men wel een
redelijk aantal paren vinden. De grootte van het onderzoeksgebied zal dan
ook variëren afhankelijk van de soort. Voor kleine soorten kan 100 km2
voldoende zijn, maar voor de grote arenden is dit veel te weinig. Voor hen
is een enorm onderzoeksgebied nodig. Het nauwkeurig afzoeken van grote
gebieden is vooral in afgelegen ruige terreinen problematisch. Gelukkig
zijn veel grote soorten gebonden aan een bepaald soort broedplaats,
gebieden waar deze niet voorkomen hoeven dan niet te worden afgezocht.
Een ander hulpmiddel bij het zoeken naar de broedparen is het feit dat
nesten vaak op regelmatige afstanden van elkaar liggen. Slechts weinig
roofvogelsoorten dulden paren van dezelfde soort in hun nabijheid.
Afhankelijk van de omgeving blijven ze op een bepaalde minimum afstand van
elkaar. Deze verdeling wordt duidelijk zodra enkele paren gevonden zijn.
Men kan het zoeken dan concentreren op de gaten in de verspreiding.
Sommige gaten ontstaan omdat er geen geschikte broedplaatsen zijn, maar
dit wordt meestal snel duidelijk als men het terrein bekijkt. Niet alle
soorten echter hebben een regelmatige verspreiding, bij hen zit er niets
anders op dan het hele onderzoeksgebied af te zoeken. Men moet ervoor
zorgen dat alle broedparen worden gevonden en dat de dichtheid in het
onderzoeksgebied representatief is. Paren waarbij de broedpoging al vroeg
mislukt, verlaten soms het territorium. Het zoeken moet daarom vroeg in
het broedseizoen beginnen, voordat zulke paren verdwijnen. Bij andere
soorten kunnen paren met een mislukt broedsel naar een andere broedplaats
verhuizen, en zouden dan als nieuwe paren worden genoteerd als men hun
herkomst niet zou kennen.
Een onderzoeksgebied mag niet te klein
zijn. Roofvogels met een onregelmatige verspreiding broeden op bepaalde
plaatsen soms in grote dichtheden, maar deze zijn dan niet representatief
voor een groter gebied. Als het onderzoeksgebied echter te groot is, neemt
de kans toe dat men paren mist en de dichtheid te laag berekent. Transsect
tellingen worden meestal uitgevoerd per auto of fiets vanaf de weg en zijn
het meest geschikt voor goed zichtbare soorten als Torenvalken en
Buizerden, die in het vrije veld leven. Dergelijke tellingen worden
omgerekend in feitelijke dichtheden door ze te ijken tegen bekende
dichtheden van gemerkte roofvogels, of door de grootte van het gebied
langs het transsect en de zichtbaarheid van de soorten te bepalen. Ze zijn
nuttig om in de loop van de tijd veranderingen in aantallen te ontdekken
en kunnen inzicht geven in het woongebied van een bepaalde soort. Zulke
‘wegkant tellingen’ gaven aan dat bij de bepaalde Amerikaanse Torenvalk de
geslachten ieder een eigen woongebied hebben. Bij transsect tellingen
kunnen fouten optreden wanneer de zichtbaarheid van de roofvogels
varieert. Sommige soorten vallen meer op dan andere, waardoor er een
verkeerd beeld ontstaat van hun relatieve dichtheden. Het weer zorgt elke
dag voor andere tel omstandigheden: bij zware regenval of wind schuilen
roofvogels, bij hitte cirkelen ze omhoog tot ze onzichtbaar zijn.
Ook per seizoen treden er verschillen in zichtbaarheid op als gevolg van
de groei van vegetatie of omdat de roofvogels zich ’s winters anders
gedragen dan in het broedseizoen. Tellingen moeten daarom onder
vergelijkbare omstandigheden worden uitgevoerd en bij voorkeur door
dezelfde waarnemers. Trektellingen worden meestal op verzamelplaatsen
langs de trekroutes gehouden, maar waarschijnlijk wordt maar een deel van
de roofvogels waargenomen op hun trek van en naar de wintergebieden.
Sommige soorten zijn tijdens de trek minder afhankelijk van thermiek en
trekken over een breed front, zodat ze niet over de gebruikelijke
verzamelplaatsen vliegen. De roofvogels die hier wel over vliegen kunnen
gemist worden omdat ze vanaf de grond niet te zien zijn of omdat de trek
over veel meer dagen gespreid is dan er feitelijk geteld wordt. Ook het
weer kan doorkomen van de trekkers beïnvloeden en schommelingen in aantal
suggereren die er in feite niet zijn. Toch geven de trektellingen van
roofvogels wel enig inzicht in de aantallen van sommige overtrekkende
soorten, die soms op een plaats wel in de duizenden of zelfs miljoenen
kunnen lopen. Bij Falsterbö in Zweden viel over een aantal jaren
waargenomen afname in aantal overtrekkende Sperwers samen met hun afname
als broedvogel in de periode dat er veel gechloreerde pesticiden zoals DDT
werden gebruikt.
Baltsgedrag Bestuderen Broedcijfer en balts Broedseizoen Houden Leren kennen Nestkasten Prepareren Sterfte Sperwers en valken Taxonomie Tellen Trek en migratie Vangen Valkerij Verzorging Voortplanting Wat zijn roofvogels Wat zijn uilen Wetgeving
Avaire goiter Avaire necropsie Chlamydia Clostridium DNA Ziek maken Trichomoniasis Vitamine A Ziekten Ziekteverwekkers