Prepareren van roofovogels:
Het onder zich
hebben, anders dan voor verkoop, van te prepareren en geprepareerde dieren
van beschermde soorten was op grond van een op de toenmalige Flora- en
faunawet gebaseerde vrijstelling onder beperkingen toegestaan.55 Er
bestaat immers uit een oogpunt van natuurbescherming geen bezwaar tegen
het prepareren van vogels die legaal aan de natuur zijn onttrokken of die
dood worden aangetroffen. Tegen die achtergrond wordt ook in artikel 3.18
van de onderhavige regeling in een vrijstelling voorzien. De vrijstelling
geldt uitsluitend, indien de vogel aantoonbaar een natuurlijke dood is
gestorven of overeenkomstig bij of krachtens de wet gestelde regels is
gedood en verkregen, en de vogel binnen drie dagen bij een preparateur
wordt afgeleverd. Op de preparateur rust op grond van artikel 3.26, tweede
lid, van het Besluit natuurbescherming de verplichting om hem ter
preparatie aangeboden vogels te registreren in een administratie en om de
door hem geprepareerde vogels van een merkteken te voorzien, zodanig dat
er voldoende aangrijpingspunten zijn op de legale herkomst van de
betrokken vogel te kunnen vaststellen.
In vergelijking met de
Flora- en faunawet is het wettelijke regime ten aanzien van het prepareren
van dieren vereenvoudigd, door het vervallen van de voorheen voor vervoer
vereiste vervoersverklaring van de korpschef van de politie en door het
vervallen van het vereiste voor preparateurs om met gunstig gevolg een
preparateursexamen te afgelegd; er zij op dit punt verwezen naar paragraaf
4.4.2.2 van de nota van toelichting bij het Besluit natuurbescherming.
3.4.4. Vrijstellingen gefokte vogels en soorten op
bijlagen CITES
Algemeen:
Artikel 3.40 van de
wet biedt de grondslag om bij ministeriële regeling vrijstelling te
verlenen van de verboden gesteld in artikel 3.24 van het Besluit
natuurbescherming. In artikel 3.24, eerste lid, van dat besluit is – in
aanvulling op de verboden die voortvloeien uit de Vogelrichtlijn – een
verbod gesteld op het onder zich houden van gefokte vogels – dood of
levend – van soorten die wel onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn
vallen, maar niet worden genoemd in de bijlagen bij de
CITES-basisverordening. In artikel 3.24, tweede en derde lid, van het
besluit is – in aanvulling op de verboden die onmiddellijk uit de
CITES-verordeningen voortvloeien – ook het enkel onder zich hebben van
dieren en planten van de in de bijlagen A tot en met D van de
basisverordening genoemde soorten, of producten daarvan verboden, ongeacht
of de dieren of planten uit het wild afkomstig zijn of gefokt dan wel
gekweekt zijn, en ongeacht of zij dood of levend zijn. Ten aanzien van de
in de bijlagen C en D genoemde soorten – waarvoor op grond van de
CITES-basisverordening geen handelsverbod geldt maar de handel enkel wordt
gereguleerd – is ook het verhandelen van deze dieren en planten, of
producten daarvan verboden, eveneens ongeacht of zij uit het wild
afkomstig zijn of gefokt dan wel gekweekt zijn, en ongeacht of zij dood of
levend zijn.
Overeenkomstig de vrijstellingen die op grond van de
toenmalige Flora- en faunawet golden ingevolge de Regeling vrijstelling
beschermde dier- en plantensoorten, voorzien de artikelen 3.19, 3.20 en
3.21 van de onderhavige regeling in vrijstellingen van deze verboden. De
vrijstellingen betreffen gevallen waarin de legale herkomst van het dier
of de plant niet ter discussie staat en verzekeren datonnodige
belemmeringen van het handelsverkeer als gevolg van de in artikel 3.24 van
het Besluit natuurbescherming gestelde verboden worden voorkomen. De
reikwijdte van de vrijstellingen is niet in betekenende mate veranderd in
vergelijking met de vrijstellingen waarin voorheen de Regeling
vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten voorzag.
Gefokte vogels:
Indien een vogel in gevangenschap is gefokt,
heeft dit geen effect op de in het wild voorkomende populaties van de
betrokken soort, omdat de dieren ofwel afstammen van gefokte ouderdieren
ofwel afstammen van ouderdieren die in overeenstemming met de
Vogelrichtlijn of met de CITESverordeningen zijn verkregen. Artikel 3.19,
eerste lid, voorziet voor het onder zich hebben of verhandelen van
aantoonbaar gefokte vogels in een vrijstelling en in daaraan verbonden
voorschriften. De bewijslast dat sprake is van een gefokte vogel, ligt bij
degene die de vogel onder zich heeft en een beroep doet op de
vrijstelling.
Voor de vaststelling
dat sprake is van een gefokt exemplaar, is van belang dat de vogel
onmiddellijk na de geboorte is voorzien van een gesloten pootring die aan
de eisen van artikel 3.28 van het besluit voldoet, of is voorzien van een
gesloten pootring die of ander merkteken dat aantoonbaar rechtmatig is
uitgegeven door of namens een andere staat dan Nederland. Deze eis geldt
te allen tijde ingeval sprake is van vogelsoorten als bedoeld in artikel 1
van de Vogelrichtlijn (artikel 3.19, tweede lid). Voor die vogelsoorten
geldt op grond van de richtlijn een strikt beschermingsregime, in het
licht waarvan het van groot belang is om uit het wild afkomstige vogels en
gefokte vogels uit elkaar te kunnen houden. Is sprake van een soort die
niet onder de reikwijdte van de Vogelrichtlijn valt, maar wel is genoemd
in de bijlagen bij de CITES-basisverordening en is er geen sprake van een
pootring of ander merkteken, dan zal moeten komen vast te staan dat de
vogel overeenkomstig de CITESbasisverordening en -uitvoeringsverordening
is verkregen. In dat geval zal uit andere gegevens de legale herkomst
moeten blijken en gelden ook de administratieve verplichtingen als
neergelegd in artikel 3.27 van het Besluit natuurbescherming en artikel
3.24 van deze regeling (artikel 3.19, derde lid). Deze administratieve
verplichtingen gelden niet ingeval sprake is van een pootring of van een
ander merkteken, omdat in dat geval aan de hand van het nummer van de
pootring of het merkteken de herkomst van de vogel kan worden vastgesteld.
De vrijstelling in artikel 3.19 heeft geen betrekking op het onder
zich hebben van levende, wilde vogels van soorten als bedoeld in artikel 1
van de Vogelrichtlijn of genoemd in bijlage A bij de
CITESbasisverordening. Voor de eerste categorie zijn de uitzonderingen en
vrijstellingen als voorzien in artikel 3.2, tweede en zesde lid, van de
wet en de artikelen 3.16, 3.17 en 3.18 van deze regeling van belang.
Indien nodig en verantwoord kan van het houdverbod voor uit het wild
afkomstige vogels vrijstelling of ontheffing worden verleend door de
provincie (artikel 3.3, eerste en tweede lid, van de wet) en kan van het
verhandelingsverbod ontheffing worden verleend door de minister van de
Economische Zaken (artikel 3.3, derde lid, van de wet). Voor het houden
van of verhandelen van uit het wild afkomstige dieren van soorten die
uitsluitend onder de reikwijdte van bijlage A van de CITESbasisverordening
vallen, kan de Minister van Economische Zaken – indien dat nodig en
verantwoord is – ontheffing verlenen op grond van artikel 3.40 van de wet.
De in artikel 3.19, eerste lid, voorziene vrijstelling voor zover die
betrekking heeft op het verhandelen van gefokte vogels, geldt bovendien
niet voor vogels van soorten genoemd in de bijlagen A en B van de
CITES-basisverordening, omdat de verordening daarvoor zelf al in een
uitzondering op de verbodsbepalingen voorziet; voor die vogels hoeft
alleen vrijstelling te worden verleend van het in artikel 3.24, tweede
lid, van het Besluit natuurbescherming gestelde aanvullende nationale
verbod op het onder zich hebben van deze dieren.
De vrijstelling
van artikel 3.19, eerste lid, aanhef en onderdeel a, voor het onder zich
hebben van gefokte vogels geldt – anders dan voorheen op grond van de
toenmalige Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora-
en faunawet – ook voor te prepareren dode, gefokte roofvogels en uilen.
Een aanzuigende werking door deze verruiming is onwaarschijnlijk, nu op
grond van artikel 3.18 van deze regeling, net als onder de toenmalige
Flora- en faunawet, ook het prepareren van uit het wild afkomstige vogels
van deze soorten is toegestaan.
Anders dan bij het voorheen op grond van het toenmalige
Besluit vrijstelling dier- en plantensoorten Flora- en faunawet, geldt de
vrijstelling op het verbod om gefokte vogels van soorten als bedoeld in
artikel 1 van de Vogelrichtlijn te houden niet voor het houden van gefokte
zwanen in het veld (artikel 3.19, vierde lid, aanhef en onderdeel a). Bij
het houden van zwanen in het veld bestaat – zo is in de praktijk gebleken
– een te groot risico op vermenging van gefokte zwanen met wilde zwanen,
op hybridisatie, op verstoring van wilde zwanen en op wederrechtelijke
onttrekking van wilde zwanen aan de natuur. De aanscherping van het regime
voor gefokte zwanen is aangekondigd door de voormalige Staatssecretaris
van Economische Zaken.56 Gefokte zwanen kunnen met een beroep op de
vrijstelling wel in binnenruimten en op van het open veld afgescheiden
erven of tuinen worden gehouden. De gevolgen van het aangescherpte regime
voor het houden van gefokte zwanen zijn overigens beperkt. In Nederland is
een beperkt aantal zwanendrifters actief; deze houden zwanen in het veld
als nevenactiviteit. De betrokken zwanendrifter waren ruimschoots voor de
inwerkingtreding van de onderhavige regeling op de hoogte van de
voorgenomen aanscherping, zodat zij daarop konden inspelen door
bijvoorbeeld de gehouden zwanen te verkopen of binnen te gaan houden. De
enkele andere kwekers van zwanen kunnen een beroep doen op de
vrijstelling, omdat zij de zwanen niet in het veld houden.
Een tweede
uitzondering op de vrijstelling geldt voor het onder zich hebben in het
veld van gefokte roofvogels en uilen (artikel 3.19, vierde lid, aanhef en
onderdeel b). Dit om zogenaamde ‘pseudovalkerij’ te voorkomen: het vangen
of doden van dieren met behulp vogels in gevallen waarin dat niet is
toegestaan op grond van de wet. Ook het houden van een roofvogelshow in
het veld is dus verboden. Personen met een geldige valkeniersakte die zich
overeenkomstig de wet met een jachtvogel in het veld bevinden, vallen wel
onder de vrijstelling. Eenzelfde uitzondering gold ook onder de toenmalige
Flora- en faunawet.
Tot slot geldt een uitzondering onder zich
hebben van een levende gefokte havik (artikel 3.19, vijfde lid). Deze
uitzondering moet voorkomen dat de druk op de wilde populaties als gevolg
van illegale onttrekking aan de natuur van haviken toeneemt. De havik laat
zich moeilijk fokken in gevangenschap en de illegale handel in haviken is
daarom zeer lucratief. Eenzelfde uitzondering gold ook onder de toenmalige
Flora- en faunawet. Zoals in hoofdstuk 9 is toegelicht, is in individuele
gevallen ontheffing mogelijk.
Bron: Staatscourant 2016 nr.
55791
Baltsgedrag Bestuderen Broedcijfer en balts Broedseizoen Houden Leren kennen Nestkasten Prepareren Sterfte Sperwers en valken Taxonomie Tellen Trek en migratie Vangen Valkerij Verzorging Voortplanting Wat zijn roofvogels Wat zijn uilen Wetgeving
Avaire goiter Avaire necropsie Chlamydia Clostridium DNA Ziek maken Trichomoniasis Vitamine A Ziekten Ziekteverwekkers