Trek en migratie:
Elke lente en herfst
verzamelen zich mensen op bepaalde plaatsen in Europa, Noord Amerika, Azië
en het Midden-Oosten, om getuigen te zijn van een van de meest
spectaculaire natuurverschijnselen: de trek van roofvogels. Gewapend met
verrekijker en telescoop bekijken ze met verwondering de stroom langs
vliegende roofvogels. Omdat de trek over een breed front plaatsvindt, zijn
de dieren het best te zien op de relatief weinige plekken waar de
trekroutes samenkomen. Op veel van deze plaatsen zijn elk seizoen
tienduizenden roofvogels te zien, op een handvol plaatsen zijn er
honderdduizenden en op twee plaatsen meer dan een miljoen.
De
roofvogeltrek is te onderscheiden in trek door verspreiding en trek
vanwege periodieke schommelingen in voedselaanbod. Verspreiding is het in
willekeurige richting wegvliegen van pas
vliegvlug geworden vogels. Deze
gaan weg of worden verjaagd van hun geboortegrond totdat ze in een eigen
broedgebied nestelen. Bij sommige individuen van de grotere soorten kan
dit wel zes jaar duren, maar bij de meeste duurt het minder dan een jaar.
Ze verspreiden zich in alle richtingen en soms ver van hun geboortegrond.
Bij alle roofvogels komen we deze verspreiding tegen. Er zijn vier soorten
roofvogeltrek die een gevolg zijn van veranderingen in voedselaanbod.
Migratie of trek in engere zin, een seizoensgebonden, regelmatig
optredende trek naar een ander gebied. Er zijn twee type: de zomer/winter
trek en die van het natte/droge seizoen.
Lokale verplaatsingen komen
voor met een bepaalde regelmaat. Vogels gaan na het broedseizoen naar
gebieden met genoeg prooien, maar weinig of geen broedplaatsen. De
afstanden zijn gewoonlijk kort vergeleken met die van de meeste afstanden
bij de echte trek.
Periodieke verplaatsingen, waarbij de hele of
gedeeltelijke populatie ’s winters het broedgebied verlaat vanwege een
daling in de cyclus van prooiaanbod.
Nomadische omzwervingen, waarbij
roofvogels bijvoorbeeld van het ene gebied naar het andere gaan omdat het
voedselaanbod fluctueert. Meestal zoeken ze gebieden op waar het net
geregend heeft.
Deze indeling is arbitrair en bij sommige soorten
zien we een mengvorm van twee of meer soorten trek. Migratie is de
grootschalige verplaatsing van hele populaties of subpopulaties van vogels
(inclusief roofvogels) om te gaan nestelen waar seizoensmatig voldoende
voedsel is. Roofvogels die genesteld hebben in gebieden waar ’s zomers
veel, maar ’s winters weinig voedsel is, zullen na het broedseizoen moeten
vertrekken, of anders sterven.
Meestal gaat het om soorten op het
Noordelijk halfrond die in de herfst naar het zuiden trekken om te
overwinteren in een milder gematigd, subtropisch of tropisch klimaat. In
de lente keren ze weer terug naar hun broedgebieden. Van 28 soorten of
ondersoorten trekt de voltallige populatie van het broedgebied naar een
totaal ander wintergebied. Alle hebben hun broedgebied op het Noordelijk
Halfrond. Bij nog eens 42 soorten trekken bij voedseltekort alleen de
individuen uit de meest noordelijke gebieden, waarbij de volwassen vogels
meer in het noorden blijven dan de onvolwassen vogels.
Van deze
soorten broeden er zestien in Noord-Amerika en slechts twee in
Zuid-Amerika. Achttien Euraziatische soorten zijn gedeeltelijk trekvogels,
met nog eens negen soorten in oostelijk Azië, drie in Australië en vier in
zuidelijk Afrika. Sommige soorten komen op meer dan een continent voor,
hetgeen een totaal van 69 soorten oplevert die een herfst/lente trek
maken, oftewel bijna een kwart (25%) van het totaal aantal soorten.
De trek:
Alle roofvogelsoorten die volledige
trekvogel zijn, broeden op het Noordelijk Halfrond. Om het waarom hiervan
te begrijpen, hoeft men alleen maar te kijken naar de verdeling van de
landmassa’s over de aarde, met name bij de polen. Europa, Azië en
Noord-Amerika strekken zich uit tot binnen de poolcirkel, dicht bij de
Noordpool. Deze gebieden kennen dan ook grote
klimaatverschillen, met
warme zomers met veel prooi en koude winters met weinig prooi. De kleinere
landmassa’s op het zuidelijk halfrond (Zuid-Amerika, zuidelijk Afrika en
Australië) liggen lang niet zo dicht bij de Zuidpool en kennen dus minder
grote klimaatverschillen. De roofvogels hier hoeven ’s winters niet weg te
trekken, omdat er te weinig prooi zou zijn. Op Antarctica broeden geen
roofvogels.
Wat veroorzaakt de drang om te trekken? Deze vraag is
onderzocht voor tal van vogelsoorten, maar nog niet voor roofvogels. Toch
zal het principe wel hetzelfde zijn. Het lijkt erop dat de drang door vele
externe factoren in gang wordt gezet. Veranderingen in daglengte blijken
fysiologische reacties bij vogels op te roepen die hen ertoe aanzetten vet
op te slaan voor hun tocht. De weersomstandigheden zijn de belangrijkste
prikkel om te beginnen met de trek en deze vol te houden. Sommige
roofvogels, met name de lange-afstandtrekkers die onderweg geen voedsel
zullen tegenkomen, vermeerderen hun gewicht in de vorm van vet, dat
onderweg als brandstof dient. Voorbeelden hiervan zijn de Wespendief
(Buteo swainsoni) en de Amoerroodpootvalk (Falco Amurensis). De meeste
trekkers stoppen echter om te fourageren wanneer de gelegenheid zich
voordoet en kunnen dus met een kleinere vetreserve toe. Alle roofvogels
stoppen tijdens de trek om te drinken. Men heeft zelfs individuen van
diverse soorten uit zoutwaterplassen zien drinken, onder meer
Zwarte
wouwen (Milvus Migrans),
Wespendief.
Bijna alle roofvogelsoorten maken op trek veel gebruik van kolommen
opstijgende lucht, thermiekbellen genoemd. Dank zij deze ‘vogelliften’
kunnen de roofvogels zonder al te veel inspanning boven het grondoppervlak
zweven, ze hoeven alleen maar hun vleugels uit te strekken. In de thermiek
wint de vogel hoogte. Boven in de bel gekomen zweeft de vogel zonder in de
trekrichting verder, ook weer zonder veel inspanning, totdat hij in een
nieuwe thermiekbel terechtkomt, waar het proces zich herhaalt. De trek
over land kost dus een minimum aan energie. Recent onderzoek met radar
heeft aangetoond dat in de gematigde gebieden roofvogels in thermiekbellen
tussen 300 – 800 meter hoog vliegen. In de tropen kan de thermiek tot 4000
meter hoogte reiken en er zijn zelfs nog hoger vliegende roofvogels
gerapporteerd. Roofvogels die hoger dan 700 meter vliegen, zijn voor een
geoefend oog meestal niet te zien. In de vroege ochtend en in de late
namiddag is de thermiek zwak en vliegen de vogels veel lager. Tegen de
middag, als de thermiek het sterkst is, vliegen ze op de grootste hoogte,
vaak uit het zicht. Dit zou de middagstilte kunnen verklaren die vele
auteurs beschrijven. Op sommige verzamelpunten, met name schiereilanden,
kunnen roofvogels niet langer gebruik maken van thermiek; daar dalen ze en
gaan actief vliegen.
Roofvogels die trekken, doen dit meestal
volgens een vast jaarschema. Sommige soorten, zoals de Zwarte wouw,
vertrekken vroeg in de herfst. Andere, zoals de
Ruigpootbuizerd, gaan
later en weer andere trekken het hele seizoen door. De volgorde in de
lente is meestal net omgekeerd: vogels die vroeg in de herfst vertrokken,
trekken nu laat enzovoort. Onderzoek wijst meestal uit dat vooral
onvolwassen vogels vroeg in de herfst trekken, later gevolgd door de
volwassene. In de lente trekken eerst de volwassen vogels, daarna de
onvolwassen.
Trekken roofvogels solitair of in groepen?
Ze
doen beide, enigszins afhankelijk van de soort. Enkele soorten, met name
de kiekendieven en sommige valken, trekken vrijwel altijd individueel. Ze
zijn minder afhankelijk van thermiek en ze hoeven hun vlucht niet af te
buigen voor waterbarrières, dus worden ze op trek meestal alleen gezien.
Buizerds en adelaars komt men meestal in groepen tegen, mogelijk omdat een
water barrière hen tot een groep samen dwong of omdat ze op thermiek
afkwamen. Van haviken heeft men gezien dat ze ver van hun zweefroute
afweken om zich bij andere vogels te voegen die een goede thermiekbel
hadden gevonden. Toch menen enkele auteurs dat sommige solitaire soorten
in losse groepen trekken, om gemakkelijker thermiek te kunnen vinden. Een
laatste groep, de sociale soorten, trekt waarschijnlijk geheel of
gedeeltelijk samen. Voorbeelden zijn communale soorten zoals de
Zwarte
wouw, de
Mississippiwouw, de
Balkansperwer, de
Kalkoengier,
Prariebuizerd,
de
Kleine Torenvalk, de
Roodpootvalk en de
Amoerroodpootvalk. Toch is er
op z’n minst een sociale soort waarvan de individuen wel apart trekken:
Eleonora’s valk. Vanwege hun afhankelijkheid van thermiek en omdat ze
meestal overdag actief zijn, trekken roofvogels overdag. Recente
observaties echter suggereren dat sommige individuen ’s nachts
doorvliegen. Een waarnemer die uilen telde op Cape May Point in New
Jersey, V.S., zag in de herfst twee
Blauwe Kiekendieven naar het zuiden
vliegen lang na zonsondergang. Waarnemers melden geregeld vluchten
Smellekens en
Amerikaanse Torenvalken, die bij het ochtendgloren al een
flink eind op weg zijn van Cape May Point over de Delaware Baai.
Baltsgedrag Bestuderen Broedcijfer en balts Broedseizoen Houden Leren kennen Nestkasten Prepareren Sterfte Sperwers en valken Taxonomie Tellen Trek en migratie Vangen Valkerij Verzorging Voortplanting Wat zijn roofvogels Wat zijn uilen Wetgeving
Avaire goiter Avaire necropsie Chlamydia Clostridium DNA Ziek maken Trichomoniasis Vitamine A Ziekten Ziekteverwekkers