Het broedseizoen:
De meeste roofvogels hebben maar een broedsel
per jaar. De tijd die dit kost, hangt af van de soort. Kleine valken en
havikachtige broeden ongeveer 28 dagen en de jongen blijven daarna nog
zo’n 26 dagen op het nest. Kleine roofvogels kunnen dus de hele
broedcyclus, van paarvorming tot onafhankelijkheid van de jongen,
voltooien in minder dan 100 dagen. Grote soorten hebben in elk stadium
meer tijd nodig, vooral de condors en enkele grote arenden, die meer dan
een jaar nodig hebben voor een broedpoging en niet meer dan een jong
kunnen grootbrengen in twee jaar of twee jongen in drie jaar. Binnen een
soort varieert de duur van de broedcyclus enigszins. Sommige paren hebben
een korte balts en leggen al snel na de paarvorming de eieren of ze
verkorten de tijd die ze besteden aan het voeren van de vliegvlugge
jongen. Soorten die broeden op een hoge breedtegraad, waar de lente laat
invalt, produceren hun eieren, kort nadat ze in hun broedgebied zijn
aangekomen. Individuen van dezelfde soort die op een lagere breedtegraad
broeden, hebben een veel langere balts voor de eileg. Torenvalken kunnen
de cyclus verder verkorten door hun vliegvlugge jongen sneller in de steek
te laten dan vroeg nestelende vogels.
De timing bij het broeden:
Het broeden is een extra belasting voor vogels en bij
de roofvogels treft dit vooral het mannetje. De kritieke perioden zijn de
balts, want dan moet het mannetje het vrouwtje van genoeg voedsel voorzien
om haar in broedconditie te krijgen, en het begin van de nestperiode, want
dan moet hij in zijn eentje het hele gezin voeden. Het broeden vindt
daarom plaats in het jaargetijde dat er ruim voldoende prooi is, hoewel de
ei-leg meestal begint voordat het voedselaanbod zijn seizoenspiek heeft
bereikt. De broedcyclus kan dan voltooid worden voordat het voedsel weer
schaars wordt. Ook grootte is weer belangrijk bij het bepalen van het
tijdstip van ei-leg. Meestal beginnen de grote soorten hun lange
broedcyclus vroeger in het jaar dan kleinere soorten, om ervoor te zorgen
dat de jongen voor de volgende winter onafhankelijk zijn. Het soort
voedsel kan deze trend beïnvloeden, omdat de verschillende prooisoorten op
verschillende tijden van het jaar talrijk worden. Roofvogels die vogels of
zoogdieren eten, broeden meestal eerder dan even grote soorten die vis of
insecten eten. In Midden-Europa beginnen de knaagdier etende Torenvalken
met de ei-leg tussen midden april en begin juni, maar de even grote
Boomvalk, die zich voedt met vliegende insecten, begint tussen eind mei en
begin juni. In extreme gevallen broeden de roofvogels die zich hebben
aangepast aan bepaalde voedselbronnen op een heel ander moment dan de
andere soorten in hetzelfde gebied. Goede voorbeelden hiervan zijn de
Eleonora’s Valk en de Woestijnvalk, die op eilanden broeden voor de kust
en op trekkende zangvogels jagen. De ei-leg begint pas in het midden van
de zomer, ze brengen hun jongen dus groot tijdens het hoogtepunt van de
najaarstrek van de zangvogels tussen Eurazië en Afrika. In gematigde
gebieden timen de meeste roofvogels hun ei-leg zo dat de jongen uitkomen
wanneer er voedsel is. Dit vereist een mechanisme dat ervoor zorgt dat het
broeden in de lente begint, wanneer het voedsel schaars is maar toeneemt,
en niet in de herfst, wanneer er veel voedsel is maar niet voor lang. Net
als de meeste vogels zijn roofvogels van gematigde gebieden deels
afhankelijk van de daglengte om het broeden te timen. De daglengte
beïnvloedt het hormoonsysteem en voorkomt dat de roofvogels gaan broeden
in de verkeerde tijd van het jaar. Door de lange dagen van de zomer wordt
het voortplantingssysteem onderdrukt, dat pas weer wordt geactiveerd als
de individuen de kortere dagen van de winter hebben ervaren. Als dit is
gebeurd, wordt door de lengende dagen van de lente de hormoonproductie
weer opgang gebracht, die de groei van de voortplantingsorganen
veroorzaakt. Als deze in de lente zijn volgroeid, hangt het precieze
tijdstip van de eileg af of het paar genoeg voedsel kan vinden Het leggen
begint gemiddeld altijd eerder in goede jaren dan in slechte, hoewel er
vaak een spreiding van een paar weken is tussen de eerste en de laatste
paren.
Naarmate het ritueel voeden toeneemt, wordt het vrouwtje
zwaarder. Dit komt vooral door een toename van haar vetreserves, hoewel
een deel van het extra voedsel als eiwit wordt opgeslagen in de
borstspieren. De gewichtstoename verschilt per soort: een Visarend
vrouwtje vertoont een toename van slechts 65 gram of 3 procent van haar
lichaamsgewicht, een Torenvalk wordt ook 65 gram zwaarder, maar bij haar
betekent dat een toename van 30 procent. De extra reserves zijn niet
alleen nodig voor de ei-productie, maar worden voor het grootste deel ook
tijdens het broeden in stand gehouden als reserve voor mogelijke
voedseltekorten. Hierdoor kunnen de vrouwtjes op het nest blijven als hun
partner tijdelijk geen prooi kan aanleveren. Dit kan net het verschil
uitmaken tussen succes en mislukking bij het broeden. Grote roofvogels
kunnen langer zonder voedsel dan kleine en hun vrouwtjes hebben minder
reserves nodig. Daarnaast zijn sommige voedselbronnen beter voorspelbaar
dan andere. De eerdergenoemde Visarenden hebben weinig problemen bij het
vangen van vis en de vrouwtjes kunnen er vrij zeker van zijn dat ze elke
dag genoeg voedsel zullen krijgen tijdens het broeden. Dit geldt echter
niet voor alle roofvogels. Naast de gewichtstoename ontwikkelt er zich bij
de vrouwtjes een broedvlek: een kaal stuk huid op de buik dat rijk is aan
bloedvaten, zodat de lichaamswarmte optimaal wordt doorgegeven aan de
eieren. De vrouwtjes beginnen aan de onderkant veren te verliezen zodra ze
zwaarder worden;bij het begin van het broeden is de broedvlek geheel
ontwikkeld. De mannetjes hebben geen broedvlek, behalve de paar soorten
waar mannetjes en vrouwtjes beide broeden. Aan het eind van de
baltsperiode blijven de vrouwtjes bijna de hele dag op het nest en vliegen
vrijwel niet meer. Het extra gewicht maakt hun vlucht moeizaam en ze
zouden waarschijnlijk nauwelijks hun eigen voedsel kunnen vangen. Een
dergelijke passiviteit kort voor de leg komt bij veel vogels voor. Het kan
een aanpassing zijn om de eieren in het vrouwtje te beschermen, die
kwetsbaar worden als de eischaal is aangelegd.
Het broeden:
Bij de meeste roofvogels broedt alleen het vrouwtje,
het mannetje bedekt alleen de eieren gedurende de korte periode waarin het
vrouwtje het door hem gebrachte voedsel eet. De enige onderbreking in de
lange uren dat het vrouwtje op het nest zit, bestaat uit het periodiek
keren van de eieren. Ze doet dit in een vegende beweging met haar snavel,
waardoor de eieren gedraaid worden en van positie veranderen. Dit gedrag
voorkomt dat de eivliezen verkleven en zorgt ervoor dat de warmte
gelijkmatig over de eieren wordt verdeeld. De zittende vogel trekt ook aan
twijgen en ander materiaal in de buurt van de nestkom en bouwt de nestrand
op, waardoor voorkomen wordt dat de eieren of de kleine kuikens uit het
nest geveegd worden als het vrouwtje plotseling het nest verlaat. Aan het
eind van de broedtijd zijn de jongen te horen in de eieren, voor het
vrouwtje een waarschuwing dat de eieren spoedig zullen uitkomen. De jongen
tikken tegen de eischaal met een knobbel op de snavel (de ‘eitand’) en
komen dan binnen 1 – 2 dagen uit. In deze kritieke periode gaan de
vrouwtjes zelden van het nest, zelfs niet wanneer het mannetje voedsel
komt brengen.
Baltsgedrag Bestuderen Broedcijfer en balts Broedseizoen Houden Leren kennen Nestkasten Prepareren Sterfte Sperwers en valken Taxonomie Tellen Trek en migratie Vangen Valkerij Verzorging Voortplanting Wat zijn roofvogels Wat zijn uilen Wetgeving
Avaire goiter Avaire necropsie Chlamydia Clostridium DNA Ziek maken Trichomoniasis Vitamine A Ziekten Ziekteverwekkers